Het Joodse leven in Breda tijdens de Duitse bezetting 1940-1944
door Ingrid Jansen
19 mei 2022
Dit artikel schetst een beeld van het Joodse leven in Breda tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Wanneer in 1940 Nederland bezet wordt door het Duitse leger kent Breda een bescheiden maar actieve en geassimileerde Joodse gemeenschap van ongeveer tweehonderd personen. Dankzij de heersende mentaliteit in de stad hebben Joodse inwoners ruimte om hun eigen tradities in ere te houden en zijn ze tegelijkertijd onderdeel van het Bredase maatschappelijke leven: Joden zijn niet zelden actief in het bestuur van een publieke of culturele instelling zoals de gemeente, de Armenraad of de Rederijkerskamer.
De synagoge werd gebouwd in 1845. (Collectie Stadsarchief Breda, identificatienummer 19890856)
Van de Joodse Bredanaars zijn ongeveer 50 personen in de loop van de jaren 30 vanuit Duitsland naar Breda gekomen, op de vlucht voor het daar oprukkende antisemitisme. De Nederlandse overheid heeft dan bepaald dat Joodse vluchtelingen zich vrij in Nederland mogen vestigen mits zij economisch onafhankelijk zijn. Als dat niet het geval is, dan worden de vluchtelingen opgevangen in het Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork.
De eerste antisemitische maatregel van de bezetter doet in mei 1940 al zijn intrede in Breda, wanneer na de evacuatie van de stad (De Vlucht) ook de Joden willen terugkeren. Dit wordt verboden door de Duitse autoriteiten. Toch komen velen wel terug naar Nederland, maar een groot deel van hen vestigt zich niet meer in Breda.
De bezetter voert steeds meer anti-Joodse maatregelen door, die naarmate de oorlog vordert een steeds grotere impact hebben op het dagelijks leven van de Joden: van registratie via uitsluiting naar deportatie. Niet alleen de Nederlandse overheden helpen met de implementatie van het beleid, in 1941 worden de Joodse Raden opgericht door de Duitse autoriteit. Deze instanties bestaan volledig uit leden van de Joodse gemeenschap en zijn verantwoordelijk voor de uitvoer van alle maatregelen. Er is veel animo voor een functie binnen de Joodse Raad, omdat daarmee uitstel van deportatie verkregen werd. Verdeel en heers.
De brieven voor het gezin Del Canho werden uitgereikt, maar niemand verscheen op 28 augustus. Het gezin wist op het allerlaatste moment succesvol onder te duiken. (Collectie Stadsarchief Breda, VZ0007 inventarisnummer 235)
Nadat alle Joden zich begin 1941 moeten laten registreren, krijgen ze niet veel later de gevreesde zwarte ‘J’ in hun persoonsbewijs gedrukt. In mei van datzelfde jaar worden de Joodse Bredanaars verplicht om hun radiotoestellen in te leveren. De gemeente houdt een accurate administratie bij van het merk en de conditie van het toestel en aan wie het werd overgedragen. Vanaf juli 1941 mogen Joden geen gebruik meer maken van een openbaar badhuis zonder dat voor een alternatief gezorgd wordt. Een maand later volgt het bericht dat alle Joodse kinderen, ook die uit gemengde huwelijken, per 1 september naar een aparte school moeten. Omdat er in Breda nog geen Joodse lagere school is, om de eenvoudige reden dat er te weinig leerlingen zijn, wordt een samenwerking aangegaan met Tilburg. Voor de twee steden wordt één school gesticht, met één onderwijzer die dagelijks heen en weer pendelt. De kinderen krijgen dus maar een halve dag les, de andere helft van de dag is er een surveillant aanwezig.
Vanaf 3 mei 1942 moeten alle Joden de zogenaamde Jodenster duidelijk zichtbaar op hun kleding dragen wanneer zij zich in het openbaar begeven. Op het niet dragen van de ster staan zware straffen. In juli moeten de Joodse inwoners van Breda hun fiets inleveren. Ook dit wordt weer zorgvuldig bijgehouden. Eveneens in juli moet het gemeentebestuur aan de ‘Zentralstelle für jüdische Auswanderung’ in Amsterdam een opgave doen van alle Joodse inwoners van de stad. Vanaf augustus mogen Joden op marktdagen niet meer over de Grote Markt lopen. Het Valkenberg was toen al bijna een jaar verboden terrein voor hen en ook de toegang tot steeds meer winkels, cafés, theaters en bioscopen wordt ontzegd.
Aan de hand van eerdergenoemde namenlijst worden eind augustus door de politie de eerste oproepbrieven overhandigd. Op 28 augustus 1942 moet iedereen zich melden op een verzamelplaats aan de Oude Vest voor verder transport via Den Bosch naar ‘Durchgangslager Westerbork’. De politie rapporteert precies aan wie ze oproepingen hebben kunnen overhandigen (aan 79 personen). Tussen begin juli en eind augustus 1942 heeft een groot aantal Joodse Bredanaars de stad dus al verlaten. Uiteindelijk verschijnen 25 personen feitelijk bij de verzamelplaats op 28 augustus. Negentien van hen worden op 3 september in Auschwitz vergast.
In het voorjaar van 1943 volgt een tweede oproep. Nu moeten de achtergebleven Joodse inwoners zich vóór 10 april op eigen gelegenheid melden bij Kamp Vught, nadat ze hun huissleutel ingeleverd hebben op het politiebureau. Ook wordt een beloning uitgereikt ‘per Jood’ aan iedereen die een ‘voortvluchtige Jood’ aanmeldt bij de autoriteiten.
Vanaf de zomer van 1943 richt de bezetter het vizier op de gemengd gehuwde Joden. Zij waren tot dan toe ‘in principe’ vrijgesteld van deportatie, maar moesten wel de Jodenster dragen en zich melden voor de Arbeidseinsatz. Vanaf 1944 worden ze ofwel gedwongen gesteriliseerd, ofwel opgesloten in Westerbork. Breda telt aan het begin van de oorlog 21 gemengd gehuwde Joden. Zestien van hen overleven de oorlog.
Na D-day verandert de Bredase overheid van toon richting de bezetter. Het eind van de oorlog lijkt in zicht en de bestuurders nemen hierop een voorschot door de uitvoer van het antisemitische beleid te traineren.
Kort na 29 oktober 1944, wanneer Breda bevrijd wordt door Poolse troepen, blijken er nog veertig Joden in onderduik in de stad aanwezig te zijn. Enkele maanden later zijn er nog eens dertig Joodse Bredanaars naar hun woonplaats teruggekeerd. Van landelijk georganiseerde hulp voor de overlevenden is pas vanaf februari 1945 sprake en dat stelt niet veel voor. De oorlogsslachtoffers zijn dus vooral afhankelijk van lokale initiatieven.
Van alle Bredase Joden overleeft krap de helft de shoah. Ongeveer vijftig van hen komen definitief terug naar hun oude woonplaats. Onder hen de nabestaanden van Gerhard van de Rhoer.
Lees het verhaal van Gerhard van de Rhoer
Bronnen
- Stadsarchief Breda, ARC004.2 inventarisnummer 231
- Bijsterveld, A-J, De Jodenvervolging in Noord-Brabant op: De Jodenvervolging in Noord-Brabant
- Brabants Erfgoed; geraadpleegd op 15 april 2022
- Lossez, C. e.a. De Bredase Joden en de holocaust in: Jaarboek 47 van Geschiedkundige kring De Oranjeboom, Breda 1994